Mamiraua Reserve

Brazilië

Het eerste deel van de reis ging naar het Mamiraua Reserve. Om hier te komen vlieg je eerst naar Manaus. Hier hadden we een dagje te overbruggen voordat we verder naar Mamiraua konden vliegen. Dus een boottochtje over de Amazone gemaakt, eerst naar ‘de ontmoeting der wateren’, hier komen de Amazone (vanaf de grens met Peru tot aan de Rio Negro wordt de AmazoneeigenlijkRio Solimões genoemd) en de Rio Negro samen, een modderkleurige rivier en de veel zwartere Rio Negro. Deze 2 verschillende stromen mengen zich maar heel moeizaam, je ziet heel duidelijk een kilometersbrede scheiding.

 

 

De modderkleurige Amazone is rijk aan mineralen die vanuit het Andesgebergte worden aangevoerd en stroomt sneller, zo’n 6 km per uur tegenover de Rio Negro die zo’n 4 km per uur stroomt en is veel kouder en daardoor veel visrijker. Hier komen zo’n 2500 vissoorten voor en in de ‘zwarte’ rivieren, die arm zijn aan mineralen, omdat ze vanuit oudere geologische gebieden die al aardig zijn geërodeerd komen (de Rio Negro komt vanaf het Guyana schild) ‘maar’ zo’n 1500 vissoorten voor. Dit water is helderder en warmer. Daarna door wat kleinen zijarmpjes van zijarmpjes gevaren. Bij Manaus, zo’n 1700 km van zee vandaan is de rivier bijna 10 km breed, op sommige gebieden nog veel breeder, terwijl de rivier pas is gaan stijgen, enkele meters. In de haven van Manaus zwemmen zelfs dolfijnen, enkele roze en grijze dolfijnen gezien. Rondom Manaus is maar weinig wild te zien, maar vogels en doodshoofdaapjes, zie je al vrij snel als je net Manaus uit bent.

Mamiraua

Na 2 uur westwaarts van Manaus vliegen en een tussenlanding, kwamen we al om 8 uur in Tefé aan. We vlogen vrij laag waardoor we de meanderende Amazone met haar vele zijrivieren en dode armen konden bewonderen. Een schitterend uitzicht, een diepgroene jungle onderbroken door vele brede en minder brede bruine slierten en af en toe en zwarte sliert. Elke keer zag je dat het bruine en zwarte water zich moeizaam mengde.

 

In Tefe werden we keurig door 2 mensen van de lodge opgewacht, naar de boot gebracht en na 1 ½ varen met een snelle boot, waarvan het eerste uur over kilometerbrede rivieren, kwamen we in het Mamiraua Reserve. Dit reservaat staat een deel van het jaar geheel onder water. Het waterniveau was inmiddels al een meter of 7 gestegen en had nog een meter of 5 te gaan, een enkele maal kan het water zelfs tot zo’n 15m stijgen. Hier hadden we een drijvende lodge. www.uakarilodge.com.br Een kleine lodge met 5 drijvende hutten bestaande uit 2 kamers. Het is laag seizoen, dus we waren hier met nog 1 ander stel uit Engeland. Al om 10 uur gingen we op onze 1e boottocht.

 

 

Je ziet hier echt veel vogels, veel reigerachtigen die bij onze hutjes vertoeven, in de bomen langs het water vele roofvogels, overvliegende ara’s, vele kleine, bonte vogels en de prachtige hoatzin.

De hoatzin wordt ook wel stinkvogel genoemd omdat hij vreselijk uit zijn bek stinkt. Deze bijzondere vogel leeft namelijk op bladeren, achter in zijn keel heeft de hoatzin een grote krop, daarin worden de plantencellen afgebroken en verteerd. Hoatzinppoep ruikt net zo als koeiepoep, vandaar stinkvogel. De hoatzin leeft in familieverband, de jongen blijven zo’n drie jaar bij de familie en helpen de jonge kuikens groot brengen, van het bouwen van een nest , het bebroeden van de eieren en het bewaken van het territorium. Het vrouwtje legt haar eieren in een nest boven het water. De jongen kunnen goed zwemmen en laten zich bij gevaar, vanaf hun derde dag, in het water onder het nest vallen. Jonge vogels hebben klauwtjes aan hun vleugels zodat ze makkelijker in bomen omhoog kunnen klimmen. Volwassen hoatzins kunnen niet zwemmen en slecht klimmen en vliegen. Je ziet ze bijna altijd in bomen in mangroven of nabij kreken. Hij hoeft nauwelijks te drinken omdat 70% van zijn plantaardig voedsel uit water bestaat.
We zagen inderdaad meestal meerdere hoatzins bij elkaar, maar we hebben ze niet ‘geroken’.

Onze hut heeft een veranda met 2 hangmatten, dus tussendoor kun je lekker relaxed naar alle geluiden van de Amazone luisteren. Hele concerten van brulapen, gekrijs van ara’s en de meest bijzondere vogelgeluiden. Ook zie regel matig roze dolfijnen en kaaimannen voorbij komen.
 

 

Er komen in het Amazonegebied 3 soorten kaaimannen voor, de meest voorkomende is de zwarte kaaiman (Melanosuchus niger) die gemiddeld 3-4 meter lang wordt, maar je ziet ook grotere exemplaren tot 7 meter, hiermee is de zwarte kaaiman de grootste soort kaaiman. De Schneider's gladvoorhoofdkaaiman (Paleosuchus trigonatus) wordt gemiddeld 2,3 meter groot en de Brilkaaiman (Caiman crocodilus) 2,5 meter. Hier zaten vooral zwarte kaaimannen.

Sommigen lijken vast in de buurt van de lodge te vertoeven en liggen soms lekker op de bielzen in het zonnetje, of slapen ’s nachts op de bielzen en planken. De eerste avond hadden we geen zaklamp bij toen we van de eetzaal terug liepen naar onze hut. Wij hadden de laatste hut. De hutten zijn onderling met houten bruggetjes verbonden en vlak voor onze hut trapte Han plots op iets. Een enorme plons, Han had per ongeluk op de staart van een slapende kaaiman van zo’n 2m getrapt. Daarna hadden we ’s avonds steeds onze zaklamp bij. De meeste kaaimannen gaan er meestal gelijk vandoor als je in de buurt komt, maar eentje was zo brutaal dat hij vaak verjaagd moest worden, dit gebeurde meestal met een klap van een roeispaan op zijn kop, dit was meestal maar even effectief.

We hebben hier diverse wandeltochten gemaakt, tochten met de kano door de reeds ondergelopen bossen, heel bijzonder om zo langs woudreuzen te varen, en tochten per motorboot.

Tijdens één van onze wandeltochten kwamen we een prachtige, actieve slang tegen. Dit zou een olijfzweepslang, Chironius fuscus, zijn. Daar leek hij inderdaad heel veel op, alleen deze slang wordt maar 1 meter lang en deze slang was minstens 2,5 meter. Tussen de hoge wortels van een boom was hij actief op zoek naar voedsel. Toen Han de slang wilde filmen, koos de slang de aanval, meerdere malen viel hij uit en moest Han steeds achteruit. Normaalgesproken zouden deze slangen juist wegschieten. Maar hierdoor hebben we wel enkele mooie opnames kunnen maken.

 

 

We hadden deze plek uitgekozen vanwege de bijzondere witte Uakari aap, die alleen hier voorkomt, maar helaas hebben we de Uakari niet mogen bewonderen, wel heel veel doodhoofdaapjes, de gewone en de zwartkop, brulapen en kapucijnaapjes gezien.

De doodshoofdaapjes (Saimiri) behoren tot de meest voorkomende apen in Brazilië, je ziet ze dan ook op veel plekken volop. Ze danken hun naam aan hun gezichtstekening, die wat van een schedel wegheeft. Doodshoofdaapjes worden 26 tot 36 centimeter lang, met een 35 tot 42,5 centimeter lange staart en een gewicht van 750 tot 1100 gram. Je vind ze zowel in de primaire en secundaire regenwouden van Latijns-Amerika, langs rivieren of in mangroves. Het zijn dagactieve boombewoners, maar soms zie je ook op de grond. Ze bewegen zich in de bomen voort met korte sprongen van tak naar tak. Rond het middaguur houden de dieren een rustpauze. Het zijn omnivoren, die zich voeden met vruchten, bessen, noten, zaden, knoppen, bloemen, gom, insecten, spinnen en kleine gewervelden. Doodshoofdaapjes leven in kleine tot zeer grote groepen, van zo’n tien tot meer dan driehonderd dieren, maar meestal in groepen van dertig à veertig dieren. Door in grote groepen te leven, zijn deze dieren veilig voor roofdieren. Soms leven ze ook samen met andere primatensoorten, zoals kapucijnapen en uakari’s. Deze groepen zijn niet territoriaal.
 

 

Depaartijd valt in het droge seizoen. Jongen worden meestal eind juni tot begin augustus geboren, na een draagtijd van 152 tot 172 dagen. Het ene jong weegt bij de geboorte ongeveer honderd gram. Direct na de geboorte klampt het zich vast aan de rug van zijn moeder. Mannetjes zorgen niet voor de jongen. Andere vrouwtjes dan de moeder, behorende tot dezelfde subgroep, zullen het jong wel dragen en in de gaten houden als de moeder aan het foerageren is. Vaak is dit de grootmoeder van het jong, of een vrouwtje zonder eigen jongen. Het jong is na een jaar onafhankelijk. Vrouwtjes zijn na drie jaar geslachtsrijp, mannetjes na vijf jaar. Ze kunnen tot dertig jaar oud worden.

 

De brulaap (Alouatta nigerrima) behoort tot de grootste apen van Brazilië en danken hun naam aan de brulkoren die de dieren rond zonsopgang laten horen. We hoefden hier dan ook geen wekker te gebruiken, we werden elke ochtend keurig op tijd gewekt door hun brulkoren. Een aangenamer geluid om mee wakker te worden dan met een wekker. Er zijn zo’n 10 verschillende soorten brulapen in Midden en Zuid-Amerika, hun vachtkleur verschilt van gelig bruin, roodbruin tot zwart. De Amazone brulaap is echter roodbruin gekleurd. Ze zijn tussen de 60 en 90 cm lang en kunnen tot wel 10 kg wegen. Hun staart is meestal even lang als de rest van hun lichaam. De brulapen behoren tot de grijpstaartapen en hun staart dient als 5e arm en kan het hele gewicht van de brulaap dragen. Mannetjes zijn over het algemeen groter dan vrouwtjes.
Brulapen zijn dagactieve boombewoners, ze komen voor in verscheidene bostypen tot een hoogte van 2500 meter en leven voornamelijk van bladeren. Ook eten ze vruchten, bloemen en ander plantaardig materiaal. Om giftige bestanddelen te neutraliseren komen de brulapen naar de grond om van de mineraalrijke grond te eten. Doordat er weinig energie in bladeren zit, hebben de brulapen weinig energie en besteden ze een groot gedeelte van de dag aan rusten. De dieren leggen slechts kleine afstanden af en leven in kleine woongebieden.

Brulapen leven in groepen van één of meerdere volwassen mannetjes en enkele volwassen vrouwtjes. Territoria van groepen kunnen elkaar overlappen. De grootte van de groep is afhankelijk van de hoeveelheid voedsel dat in het woongebied te vinden is. In voedselrijke gebieden kunnen brulapen leven in groepen van meer dan dertig dieren.
De brulapen zijn bekend om de luide, diepe brullen die de mannetjes uitstoten. Deze brullen kunnen van verre te horen zijn: tot drie kilometer in dicht bos, en tot vijf kilometer over open water. De mannetjes kunnen de gehele dag door brullen, maar ze zijn vooral rond zonsopgang en zonsondergang te horen. Vooral 's ochtends laten de mannetjes van één groep brulkoren horen, die worden beantwoord door mannetjes van andere groepen. De brullen dienen voornamelijk om andere groepen brulapen erop te wijzen waar de groep zich bevindt. Door hun locatie bekend te maken, kunnen groepen elkaar mijden, waardoor territoriale gevechten worden voorkomen.
Brulapen krijgen één jong per worp (zelden twee) na een draagtijd van 180 tot 194 dagen. Het jong klampt zich stevig vast aan de vacht van de moeder. Oudere jongen zitten voor een lange tijd op de rug van hun moeder. Beide geslachten verlaten de geboortegroep zodra ze volgroeid zijn.

De bruine kapucijnaap (Cebus apella) is vernoemd naar de kloosterorde der Kapucijnen, omdat hun gezichtstekening doet denken aan de kappen van deze monniken. Er zijn 9 soorten kapucijnapen en ze behoren tot de breedneusapen. Ze zijn nauw verwant aan de doodshoofdaapjes (Saimiri).
Ze zijn 30 tot 56 cm lang, met een net zo lange staart. Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes. Ook hebben ze grotere hoektanden. Het topje van de staart van de kapucijnaap kan dienen als grijpstaart, en kan het gehele lichaamsgewicht dragen. Het zijn boombewonende dagdieren, die zich het liefst laag in de bomen ophouden. Kapucijnapen komen ook regelmatig op de grond om daar voedsel te zoeken. Ze eten voornamelijk rijpe vruchten, bessen en insecten, maar kunnen hun dieet aanvullen met allerhande voedsel, zoals bloemen, zaden, wortelen, knoppen, scheuten, schors, slakken, spinnen, eieren en jonge vogeltjes. Dieren die meer aan de kust wonen, eten ook oesters en krabben. Sommige kapucijnapen kunnen harde voorwerpen gebruiken om noten open te breken.

Kapucijnapen zijn minder kieskeurig over hun leefgebied dan de meeste andere en komen zowel in droge bossen als in regenwoud voor, in mangroves, moerassen, rivierbossen, galerijbossen en in boomsavannes.

Kapucijnapen kunnen in twee groepsvormen voorkomen: kleine harems van één mannetje en één tot drie vrouwtjes, of in grotere groepen bestaande uit zeven tot twintig dieren, waaronder meerdere mannetjes. Één mannetje is het dominante mannetje, dat het meest met de vrouwtjes in de groep paart. De laatste groepsvorm komt voornamelijk voor in gebieden met hoge bevolkingsdichtheden. Kapucijnapen kunnen bijzonder agressief worden tegen dieren van een andere groep. Soms komen kapucijnapen ook voor in gemengde groepen met doodshoofdaapjes.
Na een draagtijd van 150 dagen wordt één, bij hoge uitzondering twee jongen geboren. Kapucijnapen planten zich vrij traag voort, ongeveer één keer in de twee jaar. Vrouwtjes planten zich meestal ook pas voor het eerst voort als ze vijf à zes jaar oud zijn.
Kapucijnapen worden behoorlijk oud in vergelijking met andere zoogdieren van dezelfde grootte, ze kunnen zo’n 40 jaar worden.

Ook zie je hier veelluiaards, dedrievingerige.
De drievingerige luiaard (Bradypus tridactylus) komt voor in het noordelijke Amazoneregenwoud. Anders dan alle andere zoogdieren, heeft de drievingerige luiaard negen halswervels. Hij kan zijn kop minstens 180° draaien. De drievingerige luiaard is ongeveer 50 centimeter lang. De luiaard besteedt het grootste deel van zijn leven in bomen, traag voortbewegend of hangend aan een tak, met de buik omhoog en de rug naar beneden. De drie klauwen die de luiaard per hand heeft, zijn als aanpassing hieraan zeer sterk en gekromd. Hij is echter ook een goede zwemmer, die brede, snelstromende rivieren kan oversteken.

Het dier is voornamelijk 's nachts actief; overdag rust hij tussen twee dikke takken. Het dier leeft voornamelijk van bladeren, aangevuld met zachte vruchten. Bladeren zijn lastig verteerbaar. Door de trage levenswijze verspilt de luiaard vrij weinig energie. Om toch zoveel mogelijk energie uit de bladeren te halen, heeft het dier daardoor een vrij langzame stofwisseling. De drievingerige luiaard is een solitair dier. Enkel in de paartijd zijn meerdere dieren bij elkaar te vinden. De dieren roepen dan naar elkaar met een hoog en schel "ai-ai", een fluitend geluid dat ze produceren met de neusgaten. Dit geluid laten ze ook horen om het territorium te verdedigen, en moeders en jongen houden zo contact met elkaar. De paartijd valt in het regenseizoen, van juli tot september. Na een draagtijd van 170 dagen wordt één enkel jong geboren, dat zich aan de buik van de moeder vastklampt. De zoogtijd duurt vier weken. Toch blijft het jong minstens vijf maanden op de buik van de moeder. Het vacht van het jong is gelijk aan dat van zijn moeder. Ze blijven zo'n zes maanden bij de moeder.

Ook nog enkele schildpadden mogen bewonderen. In de droge tijd zitten sommige zandbanken helemaal vol met schildpadden, nu met het stijgende water zijn ze moeilijker te zien. De Podocnemis expansa, de reuze Amazone schildpad, het vrouwtje kan zo’n 80-90 cm groot worden en zo’n 45 kilo zwaar. Mannetjes blijven veel kleiner, rond de 40-50 cm. Deze schildpad behoort tot de onderorde Pleurodira (halswenders), ze kunnen hun nek niet volledig onder het schild terugtrekken, maar deze wordt zijdelings onder het schild geborgen.

 

De Podocnemis unifilis, de geelgevlekte Amazone schildpad, vind je met name in langzaam bewegend water, meertjes en kreken. Vrouwtjes kunnen 50-60 cm groot worden, mannetjes 35-45 cm.

De Podocnemis erythrocephala, de roodkop Amazone schildpad is een kleinere schildpad, vrouwtjes kunnen 20-30 cm groot worden, de mannetjes zijn wat kleiner. Jonge schildpadjes hebben meestal een felrood gespikkelde kop, naarmate ze ouder worden, vooral bij de vrouwtjes, verdwijnen de rode stippen en krijgen ze een meer bruine kop.

Mamiraua is een schitterend reservaat om te vertoeven, alles lekker relaxed, de wandeltochten zijn niet zwaar, 3-4 uur op vlak terrein, alleen de hitte en de vele muggen maken het soms wat lastiger. Bij de boottochten kun je helemaal relaxed achteroverleunen en alles aan je voorbij laten gaan.

We hadden verwacht hier ook diverse boomkikkers te mogen bewonderen, maar helaas maar 2 boomkikkertjes gezien en een grote reuzefluitkikker, de Leptodactylus pentadactylus, die je overal in Midden- en Zuid-Amerika tegenkomt. Deze kikker behoort tot de grootste kikkersoorten en kan tot 20 cm groot worden. Volwassen dieren eten letterlijk alles wat beweegt en niet te groot is, o.a. kikkers, kleine zoogdieren en zelfs bodem bewonende vogels en kleine slangen kunnen worden verorberd en worden in één keer doorgeslikt. Deze kikkersoort kwaakt niet maar fluit, in de paartijd drijft dat de plaatselijke bevolking tot wanhoop vanwege de zeer harde en hoge tonen die de hele nacht doorgaan en wordt hierdoor lokaal als plaag beschouwd.

We hebben ook nog enkele nachtexcursies gemaakt. Als je makkelijk vis wilt vangen moet je in het donker gaan varen, met de motor aan zodat je nog een beetje snelheid maakt en de ene vis na de andere springt dan aan boord. Sommige momenten moest je echt je handen voor het gezicht houden want je kreeg de ene vis na de andere tegen je aan. Weliswaar geen grote vissen, maar wel met aardige tanden.

De sidderaal, Electrophorus electricus) moet lucht ademen om in leven te blijven. Als je mazzel hebt, kun je deze vis af en toe lucht zien happen. Wanneer ze rustig op een plek zitten, kun je ze elke paar minuten lucht zien happen. Dit is een evolutionaire aanpassing aan zijn habitat, de modderige rivieren en beken van de tropische regio's van Zuid-Amerika. Het water bevat daar op veel plaatsen niet genoeg zuurstof om te kunnen leven. De sidderaal steekt daarom zijn kop boven water uit, ademt lucht in door zijn bek en ademt die weer uit door de bek of de kieuwen. Op deze manier haalt de sidderaal 80% van zijn zuurstofbehoefte uit de lucht, en de andere 20% uit het water.

De sidderaal beschikt over de eigenschap stroomstoten af te kunnen geven. Hij gebruikt deze stroomstoten, die om de 20-50 seconden opgewekt worden wanneer hij zich beweegt, om zijn weg te vinden in het donkere water. Volwassen dieren (met een lengte tot 2 meter) kunnen spanningen genereren tot 500 volt (= 500 watt). Eén van deze schokken zou nog door een volwassen mens te overleven zijn maar een aantal schokken achter elkaar heeft zeker de dood tot gevolg. Deze spanning wordt opgewekt door een lading gestapelde elektrische cellen, een soort natuurlijke batterij. Deze cellen produceren elk 0,15 V door kalium- en natriumionen te pompen. Een sidderaal heeft duizenden van deze cellen gestapeld, om zo tot aan de 500 V te kunnen komen. Jonge sidderalen kunnen een spanning van rond de 100 V genereren.
De sidderaal kan 2,5 meter lang worden en 20 kg wegen, maar sidderalen van rond de 1 meter zijn vaker te zien.

Het reservaat en de lodge wordt bijna geheel gerund door de lokale bevolking. Aanvankelijk was het reservaat moeilijk te beschermen omdat het hier vol zit met de gewilde pirarucu, deze vis is voor de Brazilianen een delicatasse. De pirarucu is de grootste zoetwatervis ter wereld en kan tot 3 meter groot worden en 150 kg wegen.
Vooral als de Amazone laag staat, is deze vis makkelijk te vangen. Vissers uit Manaus kwamen in grote getale deze kant uit om de pirarucu weg te vangen, ondanks de quotas die hiervoor gesteld zijn. De pirarucu kwam altijd overal volop voor, maar dreigt inmiddels een bedreigde vissoort te worden, vooral de echt grote exemplaren ziet men nog zelden. De vissers uit de dorpjes aan de rand van Mamiraua hebben nu onderling afgesproken, elk jaar alleen in bepaalde delen van het reservaat op de pirarucu te vissen opdat deze zich dan op andere plekken zich kan herstellen. Vissers uit Manaus worden weggejaagd. Op deze manier kan de lokale bevolking zich redelijk voorzien met de opbrengst van de pirarucu en hoeft men niet te vrezen dat deze inkomstenbron in de nabije toekomst verdwijnt.


______________________________________________________________________________________________________

Vorig artikel Cristalino Reserve
Volgend artikel Pantanal
Back To Top